Bij het OPERA-onderzoek ontdekte ik drie forse tekortkomingen. Ten eerste is alleen voor één bepaalde berging de veiligheid nagegaan (‘Safety case’). Wat zou je dan kunnen doen als die niet veilig zou blijken te zijn?
Ten tweede voldeed deze berging niet aan de Nederlandse eis uit 1993 dat eenmaal opgeslagen afval ‘maximaal terugneembaar’ moet blijven voor interventie, herbestemming en opslag op een andere locatie. Daarbij nam de regering voor lief dat daarmee toekomstige generaties worden belast met zorgplicht voor ons kernafval, maar men vond dat dit nadeel niet opweegt tegen de genoemde voordelen. Een commissie bepaalde in 1995 dat daartoe maar 1 vat per gat mag worden geborgen.
Toch koos OPERA voor 10 vaten per gat. Tijdens een stakeholdersworkshop in 2014 vroeg ik als vertegenwoordiger van Milieudefensie waarom het afval niet terugneembaar was. “Dan wordt het te duur” was het antwoord. Waarop ik opmerkte dat de richtlijn van de Europese Commissie in 2011 eiste dat de veiligheid maximaal moet zijn en dat de producent van het afval zou moeten opdraaien voor alle kosten.
Ten derde koos OPERA een maat voor de onzekerheid over onbekende eigenschappen van de berging (statistieken) waaruit dat de veiligheid niet kon worden aangetoond. Men bepaalde van deze eigenschappen namelijk alleen de waarden die met een van te voren gekozen kans worden overschreden. Zo staat bijvoorbeeld in een deelrapport op p. 33 dat men als kortste looptijd van radioactieve deeltjes door de bovenlaag alleen de waarde gebruikte waaronder die in 10% van de gevallen ligt.
Alleen voor die waarden werd het model doorgerekend. Zo werd geen rekening gehouden met bijvoorbeeld de riskante kortere looptijden. Ook werd het model zo aangepast dat de straling een aantal grootteorders lager zou worden. Het zegt dan ook niets dat voor de ‘ongunstigste’ van deze waarden de maximale straling na 90.000 jaar de norm vrijwel zou bereiken. Dit slechtste resultaat staat alleen in een ander deelrapport (figuur 3-9) en niet in het eindrapport.
Desondanks publiceerde de COVRA dat de veiligheid was aangetoond. Dit werd overgenomen door veel dagbladen. Ik mailde aan alle Tweede Kamerfracties een stuk ‘Veilige eindberging niet aangetoond’. Naar aanleiding daarvan werden schriftelijke Kamervragen gesteld aan de verantwoordelijke staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (I en W). Die antwoordde dat er nog veel onderzoek moet plaatsvinden om te komen tot een concrete eindberging en dat dit onderzoek niet door de COVRA gecoördineerd hoeft te worden.